GGD maakt zich zorgen om de kinderopvang

Bij meer dan de helft van de Nederlandse kinderopvangverblijven is er reden tot zorg voor toezichthouder GGD. Deze organisaties hebben de veiligheid bijvoorbeeld niet in orde, er staan te weinig leidsters op een groep of er zijn ­serieuze klachten binnengekomen. De kinderopvang in arme buurten scoort daarbij gemiddeld slechter op kwaliteit dan de opvang in rijke wijken.

Dat blijkt uit onderzoek van de Volkskrant naar drieduizend kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvanglocaties verspreid over Nederland – een kwart van het totale aanbod. Toezichthouder GGD heeft bij ruim twee op de drie kinderopvanglocaties in buurten met een laag inkomen ‘lichte’ tot ‘serieuze’ zorgen. In buurten met hogere inkomens is dat iets meer dan de helft.

De kinderopvang wordt in Nederland overgelaten aan particuliere bedrijven. Het toezicht is versnipperd over 25 regionale Gemeentelijke ­Gezondheidsdiensten (GGD’s). Met de introductie van de publieke voorschool voor jonge kinderen tot 4 jaar en de aanscherping van kwaliteits-­regels probeert minister Lodewijk ­Asscher van Sociale Zaken al enige tijd meer grip te krijgen op de kwaliteit van de kinderopvang tussen 0 en 4 jaar.

Voor de ouders van jonge kinderen zijn er geen overzichtelijke maatstaven beschikbaar om de kwaliteit van kinderopvang te onderzoeken. Zij kunnen wel ingewikkelde inspectierapporten doorbladeren maar de opvanglocaties onderling niet vergelijken, zoals in het onderwijs bij de Cito-scores of eindexamenresultaten.

De 25 GGD’s geven sinds 2012 op basis van hun openbare inspectierapporten en andere signalen jaarlijks een ­’risico-oordeel’ af van kinderopvang-­locaties. Deze oordelen zijn niet openbaar, omdat de GGD ze voor intern gebruik heeft opgesteld. In samenwerking met Open State Foundation heeft de Volkskrant nu van ruim drieduizend kinderopvanglocaties van zeven van de 25 GGD-regio’s de risico-oordelen weten te achterhalen. De andere ­regio’s hebben tot nog toe hun oordelen niet vrijgeven.

De GGD wijst erop dat de risicoprofielen geen kwaliteitsoordeel vormen. ‘Het is een instrument voor toezichthouders om in te schatten hoe intensief er toezicht gehouden moet worden’, zegt GGD-projectleider Mireille Gemmeke. Als de inspecteur zich zorgen maakt, hoeft er in de praktijk niet altijd iets aan de hand te zijn.

Gemmeke: ‘We vinden het kwaliteitsverschil een interessant vraagstuk, maar is meer onderzoek nodig om er iets over te kunnen zeggen.’ Een woordvoerder van de verantwoordelijke minister Lodewijk Asscher: ‘Mocht blijken dat in gebieden met een lage sociaal-economische status de kwaliteit van kinderopvang daadwerkelijk lager is, dan vinden wij dat zorgelijk.’

Volgens Gjalt Jellesma van ouder­-belangenvereniging Boink geven de ­risicoprofielen wel degelijk een betrouwbaar beeld van de situatie. ‘Grote, goed functionerende organisaties zijn weggetrokken uit slechte buurten. De opvang was niet meer rendabel.’ Kleinere, goedkope opvanglocaties bleven achter. ‘Daar zitten hele goede tussen, maar ook veel slechte.’

De Volkskrant onderzocht risicoprofielen van 3.173 kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvanglocaties verspreid over Nederland, over de afgelopen vijf jaar. De gegevens zijn vergeleken met inkomensgegevens op buurtniveau (uit 2012), afkomstig van het CBS. Daaruit blijkt dat de opvangen in buurten met een lager inkomen significant slechter scoren dan concurrenten in rijkere buurten. De gegevens zijn via een beroep op de Wet openbaar bestuur opgevraagd door Ewoud Poerink, namens Open State Foundation en de stichting Voor Werkende Ouders.

Slecht presterende organisaties kunnen volgens Jellesma nu nog te lang doormodderen. De inspectie moet daarom volgens hem strenger controleren, gemeenten moeten strikter handhaven. ‘Ouders kunnen er nu niet op vertrouwen dat de kwaliteit van de kinderopvang op de hoek in orde is.’

De cijfers geven een serieuze indicatie dat er verschillen zijn, zegt Ruben Fukkink, hoogleraar kinderopvang aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Juist omdat kinderen uit achterstandsbuurten goede opvang misschien nog wel harder nodig hebben dan kinderen uit een welvarend nest.’